Lumbale stenose - vernauwing van het ruggenmergkanaal
1.Wat
De lumbale kanaalstenose of vernauwing van het lendenwervelkanaal is een aandoening die tamelijk veel en vooral bij oudere mensen voorkomt. Mensen die hieraan lijden klagen over pijn laag in de rug en uitstraling van de pijn in één of beide benen. Typisch voor deze klachten is dat ze optreden na een eind lopen en na enige tijd staan; de pijn in de rug en in de benen wordt erger, de benen gaan doof aanvoelen en worden stuurloos. Om dan de klachten weer te doen verminderen moeten de patiënten gaan zitten of voorover bukken of hurken. Liggen op de zij, of met opgetrokken benen, helpt vaak ook. Stilstaan na het lopen helpt niet omdat de klachten zelfs optreden na lang staan. Terwijl men vroeger gewend was om rechtop te lopen, gaat men wat voorovergebogen lopen, omdat in deze houding de klachten beter te dragen zijn. De mensen met deze aandoening zien er daarom steeds meer tegenop om uit te gaan voor hun dagelijkse boodschappen of sociale genoegens waardoor ze tenslotte maatschappelijk geïsoleerd kunnen raken. Het is verder opmerkelijk dat de meeste patiënten die lijden aan een lumbale wervelkanaalstenose, prima kunnen fietsen zonder noemenswaardige been- en rugklachten. Om een goed begrip van de aandoening te krijgen is het belangrijk om een indruk te hebben van de anatomie van de wervelkolom.
2. Oorzaak
De oorzaak van de klachten bestaat uit een vernauwing van het lendenwervelkanaal (stenose). Door de jarenlange belasting heeft bij ouderen de wervelkolom de neiging om slijtage te vertonen; slijtage is een normaal verouderingsverschijnsel dat bij iedereen voorkomt, al is de mate waarin het optreedt, van mens tot mens verschillend. Deze slijtage, ook wel genoemd artrose, is eveneens bekend van het heupgewricht of het kniegewricht. Als reactie op de artrose gaat het wervelbot woekeren, het wordt veel dikker, vooral bij de gewrichten, waardoor het wervelkanaal nauwer wordt. Bovendien zijn ook de gele ligamenten verdikt, waardoor er binnen het vernauwde wervelkanaal nog minder ruimte overblijft voor de cauda en de zenuwwortels. Maar hoeveel ruimte er uiteindelijk overblijft, wordt verder bepaald door de mate van slijtage en door de wijdte van het kanaal die beide van persoon tot persoon verschillend kunnen zijn (Figuur 1).
De wijdte van het wervelkanaal is bij de geboorte al sterk verschillend. Diegenen met een in aanleg nauw kanaal zullen bij de genoemde slijtage eerder klachten krijgen wanneer de reserve ruimte is opgebruikt. Bij patiënten met een aanboren zeer nauw kanaal kunnen de klachten al op jonge leeftijd optreden.
Figuur 1: Schematische tekening van de doorsnede door een lumbale wervel . Om de ruimtelijke verhoudingen beter te laten uitkomen is de doorsnede iets hoger genomen door de durale zak met de cauda als inhoud en de bekleding van geel ligament.
A: normale slanke wervel. Het wervel-kanaal is wijd en driehoekig in doorsnede, de durale zak is normaal wijd met daarnaast de afgaande zenuw-wortels, de bekleding met geel ligament is dun.
B: wervel met artrose. Door woekering van het bot zijn de wervelcontouren grof en onregelmatig en is het wervelkanaal min of meer T-vormig vernauwd. De durale zak is zijdelings samengedrukt met daarnaast de afgaande wortels die ook te weinig ruimte hebben doordat bovendien de bekleding met geel ligament sterk is verdikt en een groot deel van het wervelkanaal opvult.
De verergering van de stenose klachten zijn het gevolg van houdingsafhankelijke vernauwing van het wervelkanaal. Tijdens lopen en staan heeft men over het algemeen een holle rug. Dit heeft tot gevolg dat het wervelkanaal nauwer wordt, waardoor dan na enige tijd een stuwing en beknelling optreedt van de zenuwwortels. Als men vooroverbuigt of gaat zitten, wordt de lendenwervelkolom van hol weer recht of zelfs bol. Onder deze omstandigheden is het wervelkanaal het wijdste en verdwijnt de stuwing. Er is dan weer meer ruimte voor de zenuwwortels en de pijn neemt af. Aanvankelijk kan de stenose alleen L4/5 betreffen, omdat dit niveau normaal al het nauwste is, maar bij een uitgebreide stenose kunnen ook andere niveau's betrokken zijn (L3/4, L2/3 en zelfs L1/2). Bij de slijtage kunnen ook één of meerdere tussenwervelschijven aangedaan zijn, die dan enigszins gaan puilen hetgeen de ruimtebeperking uiteraard verergert. Maar vooral is er ruimtebeperking als de slijtage van de tussenwervelschijven zich tot echte hernia's ontwikkelen; de uitstralende pijn in de benen gedraagt zich dan als die bij de hernia, zoals verergering bij hoesten en niezen (ziedaar).
3. Het stellen van de diagnose
Om aan te tonen dat er een vernauwing van het wervelkanaal in het spel is, worden met CT-scan of MRI dwarse doorsneden van de lendenwervels gemaakt, waarop is te zien dat het wervelbot sterk verdikt is ten koste van het wervelkanaal. Het wervelkanaal is in doorsnede normaal driehoekig van vorm, maar bij stenose heeft het kanaal in doorsnede een T-vorm gekregen of is het zelfs spleetvormig geworden. Op CT-scans is de durale zak met zijn inhoud (de cauda) niet als zodanig zichtbaar, al is het vaak wel duidelijk dat erbinnen het vernauwde kanaal weinig ruimte voor is overgebleven (figuur2) Een CT-scan is vooral geschikt om het bot zelf af te beelden.
Figuur 2 : Dwarse doorsnede door lendenwervel.
A: CT-scan door een normale lendenwervel (ter hoogte van de tussenwervelschijf). Binnen het wervelkanaal zijn het gele ligament, de durale zak met inhoud en de afgaande wortels te onderscheiden.
B: CT-scan door een lendenwervel met kanaalstenose. Het wervelkanaal is in doorsnede T-vormig vernauwd, terwijl er weinig te zien is van geel ligament, durale zak en wortel, omdat deze zijn overstraald door het overheersende bot (zoals overdag de sterren onzichtbaar zijn vanwege overstraling door de zon).
C: CT-radiculogram door dezelfde wervel met kanaalstenose, door de aanwezigheid van contrastvloeistof in de durale zak is deze zichtbaar binnen het vernauwde wervelkanaal.
D: MRI-scan door dezelfde wervel met kanaalstenose; de afbeelding van het bot staat hier niet meer zo op de voorgrond, terwijl de spieren in de omgeving beter zichtbaar zijn.
Figuur 3: Zijdelings MRI-beeld van een lumbale kanaal-stenose; men ziet het wervelkanaal van links gezien met vernauwingen mede door uitpuilingen van de tussenwervel-schijven vooral van L4/5, maar ook van L3/4 en L2/3. Om de durale zak met inhoud echt zichtbaar te maken, is het nodig om contrastvloeistof, meestal via een "ruggenprik" in te brengen en dan een CT-scan te maken (CT-radiculografie). De diagnose kan ook gesteld worden met een MRI (magneetscan) die zowel het bot dat verdikt is, als het wervelkanaal met inhoud zichtbaar kan maken. Met de MRI kunnen bovendien doorsneden in de lengterichting van het lichaam (d.i. van boven naar beneden) worden gemaakt die de mate van vernauwing op verschillende niveaus aangeven en ook de slijtage van de tussenwervelschijven. Het stellen van de diagnose lumbale kanaalstenose als oorzaak van de klachten is nodig om andere aandoeningen uit te sluiten die soortgelijke klachten geven, omdat deze aandoeningen uiteraard een andere behandeling vereisen. Op de eerste plaats komt hiervoor in aanmerking de zogenaamde "etalageziekte": door vernauwing van de bloedvaten in de benen treedt er na een eind lopen pijn op in de benen, waardoor de patiënt genoodzaakt is om even, bijvoorbeeld voor een etalage, stil te blijven staan om de pijn te doen afzakken. Verder kan een artrose (slijtage) van het heupgewricht pijnklachten in de bovenbenen geven, die op die van lumbale kanaalstenose kunnen lijken.
4. Na de operatie
De eerste uren na de operatie moeten de patiënten op de rug blijven liggen opdat kleine bloedende vaatjes in het operatiegebied door het lichaamsgewicht worden dichtgedrukt. Het bloed in het operatiegebied wordt soms alsnog via een drain afgezogen. Ook wordt de patiënt door een blaascatheter de moeite bespaard om bij het urineren van houding te veranderen. De napijn na de operatie wordt vooral veroorzaakt door het chirurgisch manipuleren aan het bot, waarvoor de patiënten een pijnstillend middel krijgen, maar deze pijn zakt in de volgende dagen snel af. Meestal merkt de patiënt dan pas dat de oude pijnklachten van voor de operatie zijn verdwenen. Omdat ouderen vooral na een operatie grote neiging hebben tot het ontwikkelen van trombose in de benen, is het tegenwoordig gangbaar dat de patiënten zo spoedig mogelijk weer op de been komen om de bloedsomloop te stimuleren. Ook krijgen ze een middel om trombose tegen te gaan totdat ze voldoende gemobiliseerd zijn. We meten U ook anti-trombose kousen aan die steeds moeten gedragen worden, ook na het ziekenhuisverblijf, totdat U terug de mobiliteit heeft van voor de ingreep.Eventueel met de hulp van de fysiotherapie zijn de patiënten na een week voldoende mobiel om naar huis te gaan.
5. Operatierisico's
De operatie is technisch niet zo riskant. Wel is het zo, dat als er meerdere niveau's geopereerd moeten worden, de operatie langer gaat duren waardoor er meer bloedverlies optreedt. Omdat de meeste mensen met een lumbale kanaalstenose van oudere leeftijd zijn, is het narcose risico groter (dat wil zeggen betreffende complicaties van hart en longen). Door de moderne ontwikkeling van het instrumentarium kan de operatieduur tegenwoordig worden bekort tot maximaal één uur, waardoor maar zelden behoefte is aan een bloedtransfusie. Het is echter wel nodig dat voor de operatie het gebruik van stollingsremmende middelen of van Aspirine (vanaf 10 dagen) is gestaakt, eventueel na goedvinden van de internist. Wel wordt in onze dienst ter voorkoming van trombose al tijdens of vanaf de dag voor operatie een regelbaar stollingsremmend middel gegeven dat geen invloed blijkt te hebben op het bloedverlies tijdens de operatie. In sommige klinieken wordt ter voorkoming van trombose de bloedsomloop in de benen gestimuleerd door het gebruik van speciale elastische kousen of van kousen die door een machine ritmisch worden opgeblazen. De risico's van de operatie liggen bij deze oudere patiënten dus vooral in hun leeftijd en hun algemene gezondheidstoestand, zoals hart- of longlijden die kunnen maken dat de buikligging eventueel moeilijk verdragen wordt. Met de moderne ontwikkeling van de anesthesie is er echter vrijwel geen leeftijdsgrens meer, terwijl ook meestal de gezondheidstoestand door het nemen van de vereiste maatregelen voor en tijdens de operatie voldoende kan worden bijgesteld om de operatie mogelijk te maken. De specifieke operatierisico's zijn zoals bij de hernia-operatie ook hier een toename van uitvalsverschijnselen (verlamming, gevoelsverlies) door het moeten manipuleren aan zenuwwortels die al lang in de knel hebben gezeten. Verder kan bij het bevrijden van een sterk beknelde durale zak een gaatje in de durale zak ontstaan met lekkage van liquor, wat bestreden wordt door platte bedrust gedurende 3 tot 5 dagen. Andere zeldzame risico's zijn nabloeding in het operatiegebied en infectie van de wond.
Cervicale stenose - vernauwing van het halswervelkanaal
1. Wat
Vernauwing van het halswervelkanaal komt zoals de vernauwing van het lendenwervelkanaal nogal eens voor en kan dan aanleiding geven tot klachten.
2. Oorzaak
De wervelkolom kan vooral bij ouderen tekenen van slijtage vertonen. Slijtage is overigens een normaal verouderingsverschijnsel dat bij iedereen voorkomt, al is de mate waarin het optreedt, individueel anders. Deze slijtage, ook wel genoemd artrose, is bekend van allerlei gewrichten zoals de heup of de knie. Als reactie op artrose gaat het wervelbot woekeren, het wordt dikker, vooral bij de wervelgewrichten waar dikke richels ontstaan. Dit kan zich afspelen op één niveau bijvoorbeeld C5/6, maar meestal op meerdere hoogten, van C2 tot Th1. Uiteraard vernauwen de richels het wervelkanaal en kunnen ze daardoor het ruggenmerg verdrukken. Ook kunnen ze de openingen vernauwen waar de zenuwwortels uit het wervelkanaal treden. Omdat deze openingen bij de halswervelkolom niet zo wijd zijn ontstaat al spoedig een beknelling van de uittredende zenuwwortels. Bovendien zijn ook de gele ligamenten wat verdikt, waardoor er binnen het vernauwde wervelkanaal nog minder ruimte overblijft voor het ruggenmerg en de zenuwwortels. Maar hoeveel ruimte er uiteindelijk overblijft, wordt verder bepaald door de mate van slijtage en door de wijdte van het kanaal die beide van persoon tot persoon verschillend kunnen zijn. Andere minder voorkomende oorzaken van de vernauwing van het halswervelkanaal zijn de zwelling van het ontstekingsweefsel bij reuma van de halswervelgewrichten en de toestand na een letsel van halswervels waardoor een verschuiving van botfragmenten heeft plaatsgevonden.
Figuur: Vernauwing van het halswervelkanaal door het ontstaan van botrichels van de wervellichamen. Een richel ter hoogte van C4/C5 geeft beknelling van de daar uittredende wortel C5, maar nog niet van het ruggenmerg. In de uittredende zenuwwortels verlopen aftakkingen van de motorische en gevoelsbanen, waardoor beknelling van een wortel aanleiding kan geven tot pijn, verlamming en gevoelsstoornissen. De richel ter hoogte van C6/C7 geeft beknelling met indeuking van het ruggenmerg (myelopathie) met de daarin verlopende motorische en gevoelsbanen, waardoor de motorische en gevoelsfuncties bedreigd worden.
3. Ziektebeeld
De klachten en verschijnselen van cervicale kanaalstenose zijn het gevolg van de verdrukking (compressie) van het ruggenmerg, en/of van de zenuwwortels.
Men kan zich voorstellen dat de druk op het ruggenmerg directe mechanische beschadiging hiervan veroorzaakt, vooral als dat herhaaldelijk bij bewegingen gebeurt, maar waarschijnlijker is het dat de bloedsomloop van het ruggenmerg verstoord wordt door het dichtdrukken van voedende bloedvaten. Het ruggenmerg kan hiervan beschadigd raken, wat myelopathie (myelum betekent ruggenmerg) wordt genoemd. In het cervicale ruggenmerg lopen de lange motorische banen, dat zijn de bundels zenuwvezels die de opdrachten van de grote hersenen doorgeven aan de cellen in het ruggenmerg die de spieren besturen. Ook bevat het ruggenmerg de lange gevoelsbanen, dit zijn bundels zenuwvezels die de in het ruggenmerg binnengekomen gevoelsprikkels naar de hersenen doorgeven. Bij verdrukking van het ruggenmerg zullen er dus motorische en gevoelsstoornissen optreden, die zich hierin uiten dat de patiënten de bewegingen van hun benen niet meer onder controle hebben en slingerend gaan lopen. Enerzijds komt dit doordat ze minder kracht in hun benen hebben, (dit noemt men een verlamming of parese van de beenspieren); anderzijds komt het ook omdat ze de stand en de bewegingen van hun benen minder goed voelen. Behalve een verminderd positiegevoel is er ook een afgenomen gevoel voor aanraking. Door het verminderde gevoel in de voeten kan het lijken of ze op kousenvoeten lopen terwijl ze geen kousen aan hebben. Bovendien is de krachtsvermindering of parese van spastische aard, wat wil zeggen dat de benen ondanks de verminderde kracht niet verslapt zijn, maar juist stijver dan normaal waardoor het lijkt alsof ze aan de grond kleven. Naast een stoornis van de motoriek en van het gevoel in de benen kan er ook incontinentie voor urine bestaan, wat wil zeggen dat de patiënten hun urineblaas niet onder controle hebben en op ongelegen momenten urine kunnen verliezen. Een ander verschijnsel dat soms voorkomt, is een gevoel alsof er electrische stroom door de ruggengraat gaat bij buigen van de nek. Het zijn alle tekenen van verdrukking van het ruggenmerg. Ik geef deze klachten meestal weer aan Uw huisarts onder de vorm van de Nurick schaal. Deze varieert van I tot IV, waarbij deze laatste weergeeft dat je haast niets meer kan doen en de éérste dat je vnl. tintelingen hebt in de vingertoppen.
Als de myelopathie voortschrijdt en de beknelling van het ruggenmerg niet wordt opgeheven, kan het uitlopen op een totale onderbreking van het ruggenmerg, een zogenaamde dwarslaesie dat gekenmerkt wordt door een algehele verlamming en gevoelloosheid van het lichaamsgedeelte onder het niveau van de beschadiging.
De tekenen van beknelling van de cervicale zenuwwortels, ook radiculopathie (radix betekent wortel) genoemd, bestaan uit schietende of uitstralende pijn in de schouder of de arm, eventueel gepaard met een doof of tintelend gevoel, wat verergerd of opgewekt kan worden door het buigen of draaien van de nek of door het strekken van de arm.
De verschijnselen van de cervicale kanaalstenose lijken dus erg op die van de nekhernia, wat niet helemaal verwonderlijk is, omdat beide aandoeningen aanleiding kunnen geven tot beknelling van het ruggenmerg en de zenuwwortels. Het accent ligt bij de stenose meer op de beknelling van het ruggenmerg en bij de nekhernia meer op die van de wortels. Een verschil is ook dat bij de stenose de klachten geleidelijker plegen op te treden, terwijl bij de nekhernia de klachten acuut kunnen ontstaan als bij donderslag. Uiteraard komen de cervicale kanaalstenose en de nekhernia ook gecombineerd voor, wat niet zelden gebeurt.
Voor de oningewijde kunnen de verschijnselen van de cervicale kanaalstenose lijken op andere ruggenmergsaandoeningen, zoals multipele sclerose. Daarom is neurologisch onderzoek en beeldvormende diagnostiek nodig om tot de juiste diagnose te komen en de juiste behandeling te kunnen instellen.
4. Beeldvormende diagnostiek
Reeds met een gewone zijdelings genomen röntgenfoto van de halswervelkolom kan de vernauwing van het wervelkanaal worden vastgesteld, alsmede de aanwezigheid van de botrichels die de oorzaak zijn van de vernauwing.
Belangrijk is ook een MRI van de halswervelkolom. Op de zijdelingse MRI kunnen niet alleen de botrichels worden herkend, maar kan ook de verhouding van het wervelkanaal tot het ruggenmerg worden beoordeeld. Normaal is aan de voor- en achterkant van het ruggenmerg een laag liquor te zien die het scheidt van de voor-, respectievelijk achterkant van het wervelkanaal. Dit betekent dat er om het ruggenmerg voldoende ruimte is. Bij een ernstige stenose ziet men dat de botrichels aan de voorkant tot aan het ruggenmerg reiken en deze zelfs kunnen indeuken. Eventueel kan men op de MRI vaststellen of het ruggenmerg door de beknelling is beschadigd (myelopathie). Op dwarse MRI opnamen van de halswervelkolom kan men herkennen of het om echte botrichels gaat dan wel om een hernia; ook kan men eventueel de beknelling van de wortels zien.
Figuur 1: MRI in lengtedoorsnede.
Het ruggenmerg is ter hoogte van C5 en C6 bekneld.
De witte vlekken in het overigens donkere ruggenmerg wijzen op myelopathie (zie tekst).
Figuur 2: MRI dwarsdoorsnede.
Het wervelkanaal is ernstig vernauwd, er is nauwelijks nog plaats voor het ruggenmerg dat volledig is platgedrukt.
5. Behandeling
Slijtage van de wervelkolom is op zich geen reden tot neurochirurgisch ingrijpen, omdat vele ouderen de tekenen van slijtage aan de halswervelkolom vertonen zoals bij toeval op röntgenfoto's is gebleken, terwijl de meesten van hen geen klachten of verschijnselen van myelopathie hebben. Ook wordt de aanwezigheid van klachten niet beschouwd als een reden tot ingrijpen, zolang het ziektebeeld stabiel blijft. Nemen de verschijnselen echter toe, of zijn er volgens de scans naast duidelijke beknelling ook tekenen van myelopathie, of is er een episode van acute verergering, dan is neurochirurgisch ingrijpen geboden. Zo kunnen patiënten een val doormaken, waarna ze tijdelijk een gedeeltelijke of gehele dwarslaesie vertonen. Als dit volgens de foto's of scans blijkt te berusten op een vernauwd halswervelkanaal, dan moet de vraag, of er nu reden is om chirurgisch in te grijpen, bevestigend worden beantwoord, omdat bij een volgend ongeval de schade wel eens blijvend kan zijn.
Uit de resultaten is gebleken dat men zich tevreden mag stellen met het stoppen van de verergering van het ziektebeeld. Na de operatie pleegt een meerderheid van de patiënten te verbeteren (60 %), terwijl ondanks de operatie bij de overigen geen verandering is opgetreden (35 %) of zelfs het ziektebeeld blijft verslechteren (5 %). In de gevallen die niet verbeterd zijn is mogelijk de verstoring van de bloedvoorziening van het ruggenmerg de factor, waar de operatie geen vat op heeft gehad.
In principe bestaat de operatie uit het creëren van meer ruimte voor het ruggenmerg. Zoals bij de nekhernia kan dit van de achterzijde, of van de voorzijde.
De benadering van achteren wordt door ons geadviseerd wanneer het ruggenmerg over meer dan drie wervels moet worden vrijgemaakt. Dat gebeurt meestal over meerdere niveaus, vanaf C2 tot en met C7. Door de achterste nekspieren af te schuiven worden de wervels vrijgelegd. De betreffende wervelbogen worden verwijderd (dit noemt men een laminectomie) en vervolgens de gele ligamenten. Als de durale zak bevrijd is, kan men waarnemen, dat deze zich duidelijk heeft ontplooid. Over de durale zak worden dan de afgeschoven nekspieren weer aan elkaar gehecht, wat voldoende bescherming biedt aan de durale zak met zijn inhoud ondanks dat er nu geen benige bedekking meer is. Als er behalve de kanaalstenose ook een hernia in het spel is, kan deze in dezelfde operatie worden verwijderd. Omdat het verwijderen van de wervelbogen de kans op instabiliteit kan doen ontstaan, zijn er enkele neurochirurgen die de verwijderde botstukjes weer terugzetten en met schroeven en plaatjes vastmaken, uiteraard in een positie waarin het wervelkanaal ruimer is (zogenaamde laminoplastie).
Bij de benadering van voren ligt de patiënt op zijn rug op de operatietafel, met het gezicht recht omhoog. Er wordt een snee gemaakt in de hals links. Dan worden de spieren en de andere structuren die in de hals verlopen (zoals de bloedvaten, de luchtpijp, de slokdarm en de stembandzenuwen) uiteen gehouden, om uiteindelijk precies op de voorkant van de halswervelkolom uit te komen. Vervolgens wordt een Röntgenfoto gemaakt om de precieze plaats van operatie te controleren. Hierna wordt ter hoogte van de botrichel de tussenwervelschijf verwijderd totdat men aan de achterkant ervan aan de voorzijde van het wervelkanaal is beland, waarna de botrichels die zich boven en beneden de tussenwervelschijf bevinden, worden verwijderd (zie film). Zonodig worden op andere hoogten waar zich ook botrichels bevinden na het verwijderen van de betreffende tussenwervelschijven deze richels verwijderd. De ontstane ruimte die is ontstaan na het verwijderen van een tussenwervelschijf kan worden opgevuld met een stuk bot (meestal eigen bot uit een bekkenkam, donorbot, botcement, of een "kooitje" van kunststof of van het metaal titanium). Anderen vinden het niet nodig om de ontstane ruimte op te vullen. Bij uitzondering is het nodig om het wervellichaam zelf te verwijderen, als dit bijdraagt tot de vernauwing en te vervangen door de genoemde materialen. Weer anderen geven er de voorkeur aan om na een ingreep op verschillende niveau's de wervellichamen van deze niveaus met platen en schroeven aan elkaar vast te maken.
6. Operatierisico's
Zoals bij iedere operatie zijn er ook aan de operatie voor een halswervelkanaalstenose risico's verbonden. De kans dat die optreden is echter zeer gering. Het ziektebeeld komt veel voor en de operatie behoort tot de "routineoperaties". Een ontsteking van de operatiewond of van de tussenwervelruimte komt een enkele keer voor, en ook nabloeding in het operatiegebied kan voorkomen. Bij de benadering van voren bestaan er vaak kortdurend wat klachten van spreken (schorre stem) en slikken (pijn bij slikken, of het gevoel van "een brok in de keel"). Beschadiging van een stembandzenuw met (al dan niet voorbijgaande) heesheid is een zeldzame complicatie. Nog veel zeldzamer, maar wel ernstig, is beschadiging van de slokdarm of van het ruggenmerg.
7. Na de operatie
Na een operatie verbeteren de klachten lang niet altijd. In heel veel gevallen is een tot stilstand brengen van verdere achteruitgang het hoogst haalbare resultaat. Kennelijk is de schade die aan het ruggenmerg in de loop van vaak lange tijd is ontstaan niet meer te herstellen.
De eerste paar dagen is er vaak sprake van een pijnlijke wond achter in de nek. De patiënt mag overigens al spoedig het bed uit om het gevaar van trombose in de benen te verminderen en over het algemeen is hij na enige dagen zo mobiel dat hij naar huis kan gaan. Revalidatie is alleen nodig in die gevallen dat er nog ernstige loopstoornissen bestaan.